📢 Verbos que implican ayuda

Español

Neerlandés

  • aliviar
  • --
  • apoyar
  • ondersteunen, (v-pr) steunen
  • atender
  • --
  • ayudar
  • helpen [PR help/helpt PS hielp/-en I help PP geholpen] • (ayudo a mi esposa) ik help mijn vrouw • (¿entonces podrías ayudarme?) kun jij me dan even helpen? • (¿y nadie te ayudó?) en niemand heeft je geholpen? • (¿en qué puedo ~le?) met wat kan ik u helpen?
  • cooperar
  • --
  • salvar
  • redden [red redt redden, PS redde, PP (hebben) gered]